Het kamperen
Van 1971 tot 1988 heb ik met mijn familie gekampeerd op de enig echte natuurcamping ooit in Nederland, Landgoed Leuvenhorst.
Het was kamperen in de vrije natuur in de meest pure en primitieve vorm. We hadden slechts de beschikking over een waterpomp, verder was er niets dan bos, zand en de enorme wolkenluchten.
Een overweldigende en uitgestrekte omgeving, zeker voor een kind uit de grijze randstad.
De Leuvenhorst kampeerder gaf niet om luxe die had je ingeruild voor iets wat veel waardevoller was.
Want voor het inwisselen van luxe kreeg je een grandioze hoeveelheid vrijheid en een ongeëvenaarde natuur beleving terug. Dichter bij de natuur dan op Leuvenhorst kon je niet komen en verder van de “ beschaving “ kon je niet geraken in Nederland.
Tijdens onze kampeer periode op Leuvenhorst heb ik met mijn familie op verschillende plekken op het landgoed gestaan. We hadden kampplek op de Stakenberg, rond de Tafelberg, op de Pudding, bij de Hazeberg, op het Biologenkamp. Die namen zal niemand wat zeggen maar voor mij zitten aan die namen duizenden intense herinneringen en belevenissen vast.
Al onze zomervakanties heb ik daar doorgebracht, dat betekend dat alles bij elkaar opgeteld ik anderhalf jaar heb vertoefd onder een dak van canvas in de vrijheid.
Sinds 1978 was het kampeer areaal teruggebracht tot het gebied aan de rand van de zandverstuiving. Dit omdat door de overname van het landgoed door Natuurmonumenten niet meer over het hele gebied verspreid mocht worden gekampeerd. Voor 1978 werd er gekampeerd in de driehoek; Stakenberg, de Zandmolen en Tafelberg, een kampeerterrein van bijna 1000 ha.
De kampeer geschiedenis op de Leuvenhorst van mijn vader en oom gaat echter nog veel verder terug, want die begon al in 1953. Er werd trouwens al ver voor de tweede wereldoorlog gekampeerd op Leuvenhorst.
De geschiedenis van Leuvenhorst in het kort:
In 1899 kocht de Rotterdamse koopman Jurriaan Jurriaanse de eerste stukken bos van de Leuvenhorst, toen nog “ Leuvenumsche Dennenbosch " geheten. Uiteindelijk realiseerde de famille in de loop van de jaren een productiebos dat 1200 ha besloeg. Het grootste particulieren productiebos van Nederland.
De familie Jurriaanse was sociaal en cultureel erg betrokken, zo werd de Leuvenhorst een ontmoetingsplaats van mensen uit de kunst en wetenschap.
Vooral het vakantiehuis / boerderij " de Keet " speelde daarin een grote rol en werd veel bezocht door mensen zoals; de schilder Vilmos Huszár, o.a. de Stijl, de familie Tinbergen waaronder de broers Jan, Niko en Luuk, waarvan de eerste twee Nobelprijs winnaars waren, Kees Boeke van de " Werkplaats " Bilthoven, vormgever Bart van der Leck die een vriend was van Huszár en vele andere.
Vooral door de inzet van Ir. Adriaan Ernst Jurriaanse, de zoon van Jurrriaan Jurriaanse, ontwikkelde zich een bijzonder vrijzinnig beleid waarbij het voor een ieder was toegestaan om vrij in het bos van de Leuvenhorst te kamperen. Jurriaanse was een groot tegenstander van het afsluiten van landgoederen wat die waren in zijn ogen publiek en gemeenschappelijk bezit. Hij wilde juist de natuurlijk rijkdom van zijn bezit delen met anderen, een hek om een bos was voor hem dan ook een gruwel. Zijn beleid aangaande de Leuvenhorst en de omgang met mensen werd sterk beïnvloed door zijn antroposofische inslag.
Deze ontwikkeling trok vele natuurliefhebbers en pure kampeerders naar het gebied, maar niet alleen particulieren kampeerders waren welkom op de Leuvenhorst.
Ook stichtingen en verenigingen waren er rijk vertegenwoordigd, zoals één van de vroegste socialisatie projecten in Nederland van "Ons Huis" uit Amsterdam. En de Christengemeenschap uit Den Haag. Sloegen hun kamp op, op de Leuvenhorst. Een overblijfsel daarvan is het YMCA kamp, dat nog steeds een vestiging heeft op de Leuvenhorst.
Een aparte vermelding maak ik voor het biologen kamp van de Leidse Universiteit. Waar door studenten, promovendi en hoogleraren onderzoek werd gedaan. Een van de initiatief nemers hiervan was Prof. Niko Tinbergen, de latere Nobelprijswinnaar en zijn broer Luuk Tinbergen die via hun vader contact hadden gelegd met de familie Jurriaanse.
Op het hoogtepunt van het kamperen in de jaren 60 en 70, stonden verspreid over de Leuvenhorst meer dan 150 tenten. Tientallen gezinnen, families en einzelgängers vond daar hun natuurlijke habitat en troost.
In 1978 werd de Leuvenhorst verkocht aan Natuurmonumenten, het kamperen werd hierna nog 10 jaar gedoogd. Maar in de herfst van 1988 viel het doek definitief voor de vrijbuiters van de Leuvenhorst.
Enig tijd geleden ontving ik een mail van een oud kampeerder van de Leuvenhorst, René de Winter. Hij vroeg of ik bekend was met het z.g.n. “ Wuytiersdal ” want hij had daar tussen 1956-1965 met zijn ouders en broers gekampeerd. Maar hij kon de locatie niet meer terug vinden omdat in de loop van de jaren de Leuvenhorst zo enorm was veranderd.
De naam Wuytiersdal zei me persoonlijk niets maar ik vermoedde uit de uitgebreide beschrijving die René de Winter mij gaf. Dat het ergens in de buurt moest zijn van “ Het geslagen stuk “ en tevens dicht aan de rand van de zandverstuiving.
Helaas stond op geen enkel mij bekende kaart het Wuytiersdal vermeld dus mijn zoektocht strandde al snel.
Dit veranderde echter nadat ik van Govert Jurriaanse de Jurriaanse kaart in bruikleen kreeg. Ik ontdekte tijdens het scannen dat het Wuytiersdal daar keurig op deze kaart stond aangegeven.
En toen herkende ik deze plek zelf ook. Want op de aangegeven plek was een opvallende laagte in de heide. En in dat ‘ dal ‘ lag ook een forse zwerfkei.
Ik had zelfs een keer op een nabije heuvel een verstilde zomeravond doorgebracht. Met uitzicht op de zandverstuiving en het dal.
Hiermee was de precieze locatie van Wuytiersdal gevonden en door de Jurriaanse kaart officieel bevestigd.
Maar de vervolg vraag was; waar komt de naam Wuytiersdal vandaan en hoe en waarom is deze met deze locatie verbonden geraakt?
Een klein onderzoek geeft een paar goede aanwijzing en verklaringen:
De naam is terug te voeren op de stamreeks "Wuytiers" in de 16e eeuw toen Dirck Govertsz Wuytiers (†1557) trouwde met Aecht Cornelisdr Barckman en hun achternamen samenvoegden tot "Barchman Wuytiers".
In 1840 trouwde nazaat Hendrik Jan Marius Barchman Wuytiers van Vliet (1806-1866) in Hulshorst met Antonia Elisabeth van Meurs (1812-1893).
Antonia was de dochter van Hendrik Frans van Meurs van Hulshorst, die burgemeester was van Harderwijk en lid van de Eerste Kamer en zijn vrouw Johanna Sophia Luxia de Jongh. In 1813 werd het landgoed Hulshorst gekocht door de vader van Hendrik Frans, Nicolaas Stephanus van Meurs (c.1780 - 1873), burgemeester van Heerde. Van Meurs was in die tijd een van de rijkste inwoners van Gelderland. Daarbij bezat Van Meurs niet alleen het Landgoed Hulshorst. Maar ook een gedeelte van de grond die ten oosten van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle lag. En dat later in het bezit van Jurriaanse kwam
's Zomers bracht het gezin de tijd door in Hulshorst op het landgoed Hulshorst, in de winter in Harderwijk. Huize Hulshorst lag aan de Zilverbeek. Het koetshuis is het enigste nog bestaande overblijfsel van de toenmalige bebouwing.
Tussen 1840 en 1893 verbleef de familie Barchman Wuytiers dus op het landgoed Hulshorst, waar Antonia ook is gestorven.
In 1902 werd het landgoed Hulshorst verkocht aan een familielid, J.M. van Voorst van Beest die getrouwd was met een kleindochter van Antonia Barchman Wuytiers van Vliet-van Meurs.
Huize Hulshorst, dat al in ernstig verval was geraakt, werd in 1941 afgebroken omdat de toenmalige eigenaar wilde voorkomen dat het in handen van de Duitse bezetter zou vallen.
De familie Barchman Wuytiers waren tot 1898 eigenaar van de grond dat nu een gedeelte van het gebied Leuvenhorst is. Ze verkochten grote delen dat voornamelijk uit naaihout bestond aan een Antwerpse houthandelaar. In een paar jaar tijd zijn toen alle dennen ouder dan 30 jaar gekapt. En vond er een totale kaalslag plaats.
Toen de familie Jurriaanse rond 1899 het landgoed kocht stonden er alleen maar enkel jonge dennen. Voor de rest was het landgoed een kale woestenij. Het voordeel hiervan was dat het de familie Jurriaanse alle ruimte gaf om hun eigen visie en interpretatie van bosbeheer toe te passen.
De naam "Wuytiers" in "Wuytiersdal" is later een toponiem geworden op het landgoed Leuvenhorst. Waarschijnlijk ingegeven door het historisch besef van Jurriaansen.
Wat ook bijvoorbeeld blijkt uit een andere plek op de Leuvenhorst, het Veld van Sandberg langs de Hierderweg/ Schapendrift, op de hoogte van Kijk Uit. Dit stuk is vernoemd naar de familie Sandberg van kasteel de Essenburg in Leuvenum.
Hier volgt een gedeelte uit het verslag dat René de Winter schreef over zijn kampeer ervaringen op de Leuvenhorst:
Van mijn derde levensjaar tot mijn 12e (1956-1965) kampeerde ik met mijn ouders jaarlijks in Hulshorst. Mijn ouders waren familie van een leraar aan de Vrije School in Den Haag die weer verbonden was met Dr. Tom Jurriaanse die destijds secretaris was van de Antroposofische Vereniging in Den Haag. School en vereniging waren van oudsher nauw verbonden. De heer Jurriaanse als eigenaar van Leuvenhorst (net als zijn vader die in 1960 overleed voor hem) stond het de leraren van De Vrije School en hun vrienden en familie toe om in Huls- horst te kamperen. De leraren kregen in die jaren maar schamele salarissen en dankzij de heer Jurriaanse konden ze zo toch met vakantie.
Aangezien het kamperen helemaal zelf voorzienend was, moest je alles wat je nodig had zelf meenemen. Daar- toe had mijn vader twee grote houten kisten getimmerd die gevuld werden met kampeerspullen. De kisten wer- den kort voor ons vertrek vanuit Den Haag door Van Gend & Loos naar Hulshorst vervoerd waar ze werden af- geleverd bij de boswachter. Als de tijd om met vakantie was gekomen, reisden wij per trein naar Hulshorst waar toen nog een klein station was. Later gingen ook fietsen mee die eveneens per Van Gend & Loos vooruit wer- den gestuurd.
Vanaf het station liepen wij dan naar de boswachter, meneer Kuiper, haalden de kisten op die op een wagentje werden geladen, dat je mocht lenen en dan over de onverharde bospaden naar de plaats van bestemming moest worden geduwd. Later, toen auto's meer in zwang kwamen, namen we de kampeerspullen zelf mee en konden we dichter bij de kampeerplek, ergens op een geïmproviseerde parkeerplaats langs de Hierderweg par- keren, maar ook dan moest de kar worden opgehaald om de kampeerspullen te verplaatsen. Ik zie mijn vader nog in het zweet des aanschijns de zware kar duwen.
Bij aankomst op een kampeerplek moest een kampeerder twee dingen doen: een afvalput graven (ja, afval ging toen nog gewoon de grond in) en een latrine. Aangezien bij mijn vader in het leger was geweest, wist hij wel hoe hij bepaalde zaken wat geciviliseerder kon maken, al bleef het allemaal primitief. Dat was voor veel kampeerders nou ook net de charme van Hulshorst. Een balkconstructie boven het latrine gat zorgde ervoor dat je even op de wc kon "zitten", uiteraard onbeschermd, vooral erg leuk op een regenachtige dag... Niet comfortabel, maar toch. In latere jaren gebruikten we een soort tentje dat mijn moeder thuis van tentdoek had genaaid om een beetje privacy te creëren. Bij het verlaten van de kampeerplek moest je de zaak dan weer dichtgooien met zand. Kwam je een jaar later weer dan moest je natuurlijk niet je gaten op dezelfde plek graven. Mijn vader hield daartoe, precies als hij was, een geschetst kaartje bij waarin hij jaarlijks bijhield waar de afval- en latrine- plekken waren geweest.
Soms liepen wij de hele zandverstuiving over die na de Pudding begon. Als kind vond ik dat van een woestijn- achtige grootte. Hoogtepunt van elk jaar vormde het plukken van paddenstoelen, hoofdzakelijk cantharellen die als getoverd naar boven kwamen na een flinke regenbui. Onder de dennennaalden vonden we de gele zwammetjes die mijn moeder dan klaarmaakte met tomaat en ei, voor op de boterham.
Op een avond per week kwamen leveranciers als de groenteman, de bakker en de melkboer met hun bestel- busjes aangereden en stonden dan voor het huis van de boswachter. Daar kon je boodschappen doen en eventuele post ophalen, "foerageren" werd dat genoemd, als ik me goed herinner. dat klinkt ook meteen een stuk beter.
Ook de kampen van de uitgebreide Christengemeenschap kan René de Winter zich nog goed herinneren, ze gingen ook water halen bij de pomp van het kamp.
Die kampen waren slechts een bospaadje van ons verwijderd. De avondzang, als ik al lang als kind in de tent op een oor lag, kan ik me ook nog goed herinneren.
Eenmaal, ik moet een jaar of zes zijn geweest, waagde ik het toen het al donker was om buiten de tent te gaan kijken. Mijn ouders waren even verderop bij andere kampeerders een glaasje van het een of ander aan het drinken. Tenslotte was Hulshorst zo veilig en stil dat je wel hoorde als je kind ergens verderop lag te huilen en kon je met een gerust hart even van je tent weg. Daardoor hoorden ze mijn geroep niet. Ik ging op onderzoek uit en liep op het geluid af wat van de kampeerders van de Christengemeenschap afkomstig bleek te zijn. Die zaten rond een kampvuur en ik mocht bij een van de oudere meisjes op schoot naar het vuur kijken. Blijkbaar vroeg niemand zich af war dit kind nu ineens vandaan kwam. Ze had een deken om me heen geslagen tegen de kou, omdat ik slechts in mijn pyjamaatje zat. Ik was helemaal vergeten waarnaar ik op zoek was en mijn ouders waren na terugkomst bij de tent in paniek geraakt toen zij de lege slaapplaats hadden gezien. Op onderzoek uit- gaande vonden ze me al snel weer terug, lekker warm gehouden door de deken.
Tenminste een keer per vakantie gingen wij naar Schele Rinus, de bijnaam van de uitbater van café Migchelsen vlakbij het station van Hulshorst om een glaasje ranja te drinken. Dat was een hele gebeurtenis.
Uitstapjes maakten we natuurlijk op de fiets, richting Staverden, een groot deel langs de prachtige beek, naar Nunspeet en natuurlijk naar Harderwijk. Vanaf Hulshorst liep er een weg parallel aan de spoorlijn. Ik kan me nog goed de zoute lucht van soepfabriek California herinneren die destijds in Harderwijk stond. Onderweg stonk het dan naar kippen die in grote hoeveelheden in bedrijven langs de weg werden geteeld. Halverwege was een camping, De Woudstee, waar ze zelfs een echte campingwinkel hadden.
De vakanties in Hulshorst zijn me altijd bijgebleven en hebben zich diep in mijn herinnering gegroefd.
Aldus René de Winter.
Ed Tuinhout op het Geslagenstuk
Oud kampeerder Ed Tuinhout ging als klein jongetje al mee met de kampen van " Ons Huis " op Leuvenhorst. Zijn beide ouders waren bij deze kampen betrokken als vrijwilligers " Ons Huis " was een Amsterdamse vereniging met een sterk sociale inslag. De vereniging had ik verschilende wijken van de stad buurthuizen waar allerlei sociale en culturele activiteiten werden georganiseerd. De vereniging had tot doel kinderen en volwassenen in de achterstands wijken van de hoofdstad te emanciperen. En zo de maatschappelijke kansen te vergroten.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Vereniging_Ons_Huis
De vader van Ed Tuinhout was penningmeester van de vereniging “ Ons Huis “. En hij organiseerde mede de kampen op Leuvenhorst. Al kort na de oorlog werden de eerste kampen georganiseerd. Deze kampen zijn begin 60er jaren gestopt door een wisseling in het bestuur van " Ons Huis". De locatie van de kampen was op een zandvlakte bij de grote steen, daar was ook een pomp aanwezig.
De tocht vanuit Amsterdam begon al heel avontuurlijk, want de kinderen werden vervoerd met de z.g. Bootbus. De Bootbus was een ombouwde touringcar met het uiterlijk van een schip.
https://www.nationaalbusmuseum.nl/bus-in-beeld.html
Eten werd gedaan aan een paar houten tafels die op schragen stonden, met daarboven een afdak gespannen. Aardappels en ander proviant werden door een plaatselijke leverancier tot aan de grote steen geleverd. Aardappels jassen was een dagelijks corvee, maar ook het zoeken van bosbessen en cantharellen voor bij de maaltijd hoorde daarbij.
In en om het kamp werden veel aktiviteiten ondernomen speurtochten waren daarvan natuurlijk een onderdeel.
De ene tent (7 kinderen + 1 leider) moest aan de rechter zijde van een pad met takken of eikels een peil maken.
Bij kruisingen twee takken als een + neerleggen met een pijl aan een van
de armen. Een andere tent moest dit spoor volgen. Op verschillende
plekken werd onder de pijl een briefje met een woord erop neergelegd.
Met deze worden kon je een zin maken, als je de zin goed had werden de
rollen omgedraaid. Er waren nooit meer dan twee tenten aan het
spoorzoeken. De andere tenten waren aan het bosbes plukken of vliegers
aan het maken.
De tent van de famille Tuinhout stond aan de rand van het kamp.
Er was een strikte scheiding tussen de jongere en oudere kinderen. Dat was wel nodig want sommige onwillige pubers wilde wel eens voor de nodige problemen zorgen.
Die werden dan ook in een apart gedeelte van het kamp ondergebracht, waar wat meer supervisie kon worden gehouden. Daarom zorgde de vader van Ed ervoor dat zijn tent nooit heel ver van deze groep afstond.
Op een avond onderschepte zijn vader een gesprek van een paar jongelui. Ze waren aan het pochen dat ze ( schele ) Rinus Migchelsen een poot hadden uitgedraaid, bij het afrekenen van een paar flesjes pils. Migchelsen was de uitbater van een café vlakbij Station Hulshorst. Rinus stond niet bekend om zijn scherpzinnigheid. En hij had ook een paar hele slechte ogen.
Nadat hij de knullen een stevige reprimande had gegeven. Moesten ze de volgend morgen persoonlijk hun excuus aanbieden en Migchelsen het te weinig betaalde alsnog voldoen. Ze konden dan ook direct de eerste trein naar Amsterdam nemen, ze waren nu toch dicht bij het station.
Een ander kleurrijke anekdote was het baden in de beek.
De kinderen trokken dan in de ochtend in een lange colonne naar de Leuvenumse beek. Op de hoogte van de Monchy brug moesten ze zich ontkleden. Vervolgens werden ze door een begeleider ingezeept, daarna werden ze kopje onder in de ijskoude beek geduwd. Schoongespoeld en wel werden ze op de kant zorgvuldig afgedroogd door een andere begeleider. De hele beek was stroomafwaarts met een dikke schuimlaag bedekt, van het overvloedig zeep gebruik.
Vervolgens werd de tocht naar het kamp schoon en fris aangevangen. Mocht één van hen nog niet helemaal wakker zijn geweest, dan was dat nu zeker wél het geval.
Bij de eennalaaste dag van het kamp werd er bij wind altijd gevliegerd en werden aan de rand van de zandverstuiving ondiepe kuilen gegraven en daarin werden met takkenbossen vuurtjes gestookt. De kinderen kregen een lange stok met daaromheen brooddeeg , dat konden ze boven het vuur roosteren. Stokbrood, avant la lettre? Meneer Kuiper de boswachter, hield bij deze activiteiten altijd toezicht en bij hoge uitzondering werd ook wel een kampvuur in het kamp zelf aangelegd.
Een mooi tijdsbeeld schetste Ed over ijsjes die aan de kinderen werd uitgedeeld aan het eind van de zomerkampen, dat was voor hen altijd een heel bijzondere traktatie. Zijn vader had met Migchelsen een leuke regeling getroffen betreft korting over de geleverde waar. Je moest immers op de kleintjes blijven letten!
Toen Ed 16 was ging hij met een paar vrienden op de brommer vanuit Amsterdam naar Leuvenhorst, alle kampeer uitrustig ging op een paar fietsen met hulpmotor. Ze hadden zelfs de beschikking over een tandem-bromfiets, waartussen de twee zitplaatsen de tent was vastgesjord. Ze werden door Kuiper in het Varkensbos geplaatst, vlak bij de beek met aan de andere kant het YMCA kamp.
De beek vlakbij was wel makkelijk bij het baden. Je bord afwassen deed je ook gewoon in de beek, uitschuren met een beetje zand. Het Varkensbos was de plek waar meestal jeugd werd gehuisvest, dicht bij Kuiper zodat het toezicht gegarandeerd was.
Op een van zijn verkenningen in het bos met zijn vrienden betrapte hij stropers. Nadat hij dit had gemeld aan boswachter Kuiper, kreeg hij van hem toestemming om met de brommer door het bos te mogen rijden. Als ze het maar voorzichtig deden, een beetje extra toezicht in het bos kon immers geen kwaad. Zo kon je natuurlijk in één dag meer van het bos zien, dan te voet ooit mogelijk was.
Na een lange tijd "los " te zijn geweest van Leuvenhorst. Hij heeft in die periode heel Europa doorkruist met een camper. Kroop het bloed toch waar het niet gaan kon, het Leuvenhorst virus was niet helemaal verdwenen, maar sluimerde enkel.
Ed was inmiddels getrouwd en had twee kleine kinderen. En dat gedoe met een camper, uren achtereen rijden, dan was niet echt aanlokkelijk. Misschien was Leuvenhorst wel een betere bestemming, want wat was er nu niet idealer voor kinderen om vakantie te houden in de grootste zandbak van Nederland!
Maar zijn vrouw had nog nooit écht gekampeerd, toch waagde hij het kampeer experiment met een geleende tent. Het werd een succesvol experiment, zijn vrouw vond het helemaal geweldig. En ze hebben daarna direct een eigen tent gekocht, voortaan werd de vakantie bestemming Leuvenhorst.
Ed zat altijd met zijn gezin op het Geslagen stuk. Zelf kan ik me dat nog goed herinneren, want als we avonds een rondje over de zandverstuiving hadden gelopen kwamen we op de terugweg altijd langs hun tenten. Die tenten waren eigelijk niet eens zo goed zichtbaar, maar wél het enorme volleybalnet wat op het veldje ervoor was gespannen. Zelf zaten we toen dicht bij de pomp aan de Tafelberg, en ik heb daar een keer met zijn zoon staan praten, hij kwam water halen. Het gesprek ging over de wespenplaag van dat jaar, en dat de boswachter wel wist waar het nest was maar er niets aan wilde doen. En ik hoorde dat zijn opa al heel vroeger op Leuvenhorst kampeerde.
Tot het laatst ( 1988 ) heeft Ed met zijn gezin op Leuvenhorst gekampeerd.
Ed en ik zijn op een mooie nazomerdag langs alle plekken van zijn lange kampeer verleden op Leuvenhorst gewandeld. We zijn bij Govert Jurriaanse op de koffie gegaan in de Houtsnip, daar hebben we nog heel lang gepraat en gefilosofeerd over het kamperen en Leuvenhorst.
Er kwam ook gebeurtenissen en details boven water waarvan Govert en ik niets wisten.
Mij totaal onbekend waren o.a. de springkuilen langs de Hierderweg. Daar zijn vlak na de tweede wereld oorlog grote hoeveelheden munitie gedumpt, een flink gedeelte van het gebied is lange tijd afgezet met prikkeldraad. En er waren waarschuwingsborden bij geplaatst, Verboden terrein.
Volgens de overlevering is hier ook de munitie terecht gekomen van de neergestorte Lancaster bommenwerper bij het Veld van Sandberg.
Karin bij de 2e pomp
Karin Meijer heeft samen met haar ouders vanaf midden jaren 60 op Leuvenhorst gekampeerd. Dat duurde ongeveer tot haar zevende jaar, daarna besloot haar vader het buiten Nederland te zoeken. Hij had genoeg van al die regen tijdens de 3 weken dat ze zomer vakantie hadden. Dus werd het Italië, het Gardameer en daar regende het dus ook vaak!
Hoewel de periode relatief kort was en ze zich niet meer zoveel van het kamperen zelf kan herinneren, heeft Leuvenhorst en de Veluwe haar altijd aangetrokken en een onuitwisbare indruk achtergelaten. Ze wilde altijd naar Leuvenhorst op vakantie maar dat bleek maar moeilijk te realiseren, want de andere gezinsleden waren niet besmet met het Leuvenhorst virus.
Ruim 20 jaar geleden kreeg Karin eindelijk de kans, ze had met haar gezin een huisje gehuurd langs de Parallelweg. Elke dag van deze korte vakantie stak ze de spoorlijn en de A 28 over en ging los in het bos van Leuvenhorst. Het was alsof ze weer thuiskwam en dat gevoel werd in de loop van de opvolgende jaren alleen maar sterker.
Later ging ze met haar man weer echt kamperen en stak veel tijd in haar hobby, wild fotografie. Twee jaar geleden konden ze op een camping aan Onder de bos een houten stacaravan kopen, dat was voor hen ideaal. Want zoals Karin het kernachtig zegt;
“ Onze achtertuin is nu het Leuvenumse bos! “
Tegenwoordig zijn ze bijna elk weekend te vinden op Leuvenhorst of op andere mooie plekken van de Veluwe.
Ongeveer een jaar geleden ben ik met Karin en haar man Michel op speurtocht gegaan of we de oude kampeerplekken van haar nog konden terug vinden. We zijn alle mij bekende pomp plekken afgegaan, want dat zouden mogelijk aanknopingspunten kunnen zijn.
We begonnen bij het Geslagen stuk, maar daar herkende ze niets.
Bij het Biologenkamp was er iets van herkenning vooral in combinatie met het huis ’t witte zand dat vanaf de voormalige pompplek zichtbaar is. Hoe langer ze daar rondkeek en liep hoe meer ze ging herkennen en herinneren. Dit moest een van de locaties zijn waar ze hadden gestaan. Via de Tafelberg en omgeving waar tegenwoordig maar weinig te herkennen valt liepen we door naar de 3e pomp en ook dat dacht ze te herkennen. Vooral door een oude foto ( de bewuste foto staat boven dit artikel ) waarbij ze als klein meisje in een betonnen pompgoot stond versterkte dat idee.
Tijdens de speurtocht door het bos kwamen er meer herinneringen boven.
Zoals die ene keer dat er tijdens een echte regendag er opeens een grote waterzak in het dak van de tent verscheen, ze wees naar de enorme bult en zei “ Mama wat is dat? “ nog voordat haar moeder kon reageren scheurde het doek van de tent open en stroomde er een kletterende waterval de tent binnen en spoelde een vloedgolf door de hele tent.
Haar vader ging direct aan de slag om de schade te herstellen met in de haast gekocht ijzergaren werd het gat gedicht, gelukkig was het precies op een naad waar het doek het had begeven. Voor de zekerheid werd er ook nog een stuk plastic over de beschadigde plek gespannen, de vakantie was in ieder geval gered.
Wat Karin zich ook nog goed weet te herinneren is dat vlak bij hun kampeerplek een graf was gemaakt voor een hondje, die daar was gestoven en waarschijnlijk van kampeerders was geweest. Het hondengrafje werd elk jaar opnieuw bezocht en je kon zien dat het graf nog altijd door de eigenaars van het hondje werd onderhouden. Later is het toch in verval geraakt en is het verdwenen.
Op de kampeerplek vlak bij het hondengrafje heeft volgens haar ouders ook de conceptie van haar jongere broertje plaatsgevonden. " Daar was hij gemaakt. "
Tja, je kan natuurlijk nooit te vroeg beginnen om kennis te maken met de schoonheid van Leuvenhorst.
Ook het maken van een veld latrine heeft grote indruk op haar gemaakt. Eerst werd er een heel diep gat gegraven in de grond, er ontstond dan een grote berg vers zand rond het gat. Daarna werden er in het bos stammetjes gezocht die kruislings werden geplaatst, daar kon je dan op rusten/zitten terwijl je je behoefte deed. Haar vader had zelf een wc tent gemaakt die vervolgens over het gat werd geplaatst, een schepje ernaast zodat je met zand de wc kon "doorspoelen."
Bij één van hun kampeer plekken waren de scheerlijnen van de wc tent vastgemaakt aan een hek van prikkeldraad. Volgens Karin was dat achter het huisje de Greppel in het Varkensbos. Op één van die donkere regenachtige dagen tijdens de vakantie was met een zwaar onweer de bliksem in dat hek van prikkeldraad geslagen. Haar moeder die net naar de wc was gegaan en al boven het diepe gat in de grond zat, schrok zo erg van de felle flits en de harde knal dat ze met de broek op haar enkels de wc tent uit stormde en naar haar vader rende.
“ De bliksem is ingeslagen, de bliksem is ingeslagen !!” Achteraf viel de schade mee, maar het is een opmerkelijk beeld van je moeder dat je niet snel vergeet.
Onder het genot van een kopje thee en de pindarotsjes die Karin had meegebracht, zaten we bij Govert Jurriaanse aan de keukentafel met uitzicht op het fraaie bos in felle herfst kleuren. Met op de achtergrond een bijna geheel zwart gekeurde famille eekhoorns die zich met snelle lenige sprongen door de tuin bewoog.
En tijdens deze ongedwongen sfeer werden deze soms heel persoonlijke verhalen met ons gedeeld, die vervolgens weer nieuwe verhalen opleveren vanuit de herinneringen de komen bovendrijven, herinneringen die diep waren weggezonken.
Zo ging het hele gezin dat uit 4 personen bestond met alle kampeerspullen in een kleine Fiat 500 van Amsterdam naar Leuvenhorst. Je vraag je af hoe al die spullen werden verstouwd en gepakt, want het was toen nog niet de tijd van lichtgewicht en praktische verpakkingen. De reis van Amsterdam naar Hulshorst kon nooit echt heel comfortabel zijn verlopen.
Met de kaart van Leuvenhorst op de keukentafel en wat heen en weer gepraat lijkt het dan ook wel heel waarschijnlijk dat de familie Meijer óók op de Heetjesheg heeft gekampeerd. Want volgens Karin speelde ze immers vaak in de beek om van takken en zand dammen te bouwen. En de Leuvenumse beek was heel dicht bij waar hun tent stond.
Later toen we voorbij station Hulshorst reden en ik Karin vertelde dat we vaak in de wachtkamer van het station de familie in Leiden gingen bellen omdat daar een munt telefoon hing. Deed dat bij Karin een belletje rinkelen en kon ze zich herinneren dat ze vanuit het station ook vaak met de familie belde.
Bij het terugkijken op de Leuvenhorst vakanties realiseert je altijd opnieuw dat de indrukken die je beleeft als kind je je verdere leven kunnen bepalen en vormen.
Bijna bij iedereen die het kamperen op Leuvenhorst heeft mogen beleven is er een uniek en bijna magisch verbindend gevoel in je hart geplant, tussen jezelf en het bos.
Elly de Jongh was de eerste oud Leuvenhorst kampeerder waarmee ik via mijn Facebook pagina Leuvenhorst en Hulshorsterzand correspondeerde. Zo leerde ik over het kamperen bij de Heetjesheg waarvan ik het bestaan niet wist, want wij zaten immers altijd met de familie aan de zand kant van het landgoed.
Op een onstuimige herfstdag met een stevige tegenwind fietste we van station Nunspeet via Onder de Bos naar de Houtsnip van Govert Jurriaanse.
De eerste kampeer herinnering kwamen bij haar al boven toen we op de steile helling van het viaduct over de A 28 fietste.
“ Ik moest als meisje van 5 jaar erg huilen toen ik zag dat de weg door het bos werd gekapt, ik vond dat echt verschrikkelijk “.
Ik kan me nog goed herinneren dat de melk en groenteboer aan het eind van de middag de kampeerders kwamen bevoorraden, ze stonden dan langs de Oud Ermeloseweg opgesteld bij het huis van Kuiper. Het was als kind een bijzondere belevenis als je de wagens helemaal in de verte over de Hierderweg zag aankomen, want je kon toen helemaal tot aan de bocht in de weg bij het watervalletje kijken. Toen de snelweg er eenmaal lag kon dat niet meer, het was net of er een stukje van je wereld was afgenomen.
Andere aankopen werden gedaan op de Zuiderzeestraatweg daar was een kruidenier ( Stientje Hop ) tegenover de Zwaluwhoeve.
Als je de deur van de kruidenier open deed, ging de bel die aan de deur hing. Wij noemde het winkeltje Tingeling.
En je ging ook wel eens naar Harderwijk of Nunspeet en alles vanzelfsprekend op de fiets. En je had natuurlijk ook het stations koffiehuis Migchelsen waar je kon bellen en ansichtkaarten kopen. Soms kochten we daar een ijsje. Heel bijzonder vond Elly de jukebox die daar stond, zoiets had ze nog nooit gezien.
De overweg bij het station Hulshorst was natuurlijk ook een verhaal apart. Tot in de jaren 70 werden de spoorbomen met de hand bediend, maar dat ging óók wel eens mis. De vader van Elly heeft een keer haar moeder en ander passanten letterlijk van de fiets moeten sleuren omdat de bomen niet dicht waren, maar er wél een intercity aan kwam stormen. De stationschef had vergeten de bomen te sluiten.
Iedere kampeerder heeft het onoverkomelijk genoegen mogen smaken een eindeloze eeuwigheid voor de gesloten bomen te moeten wachten. Omdat er twee treinen moesten passeren en de stationschef voor het gemak dan maar het spoor gesloten hield terwijl de file van fietsen, brommers en auto’s aan beide kanten gestaag bleef aangroeien.
Oorspronkelijk komt Elly de Jongh uit Den Haag maar woont nu in Delft. Via een oom is ze met vader, moeder broers en zussen op de Leuvenhorst terechtgekomen. De oom was hun introducé bij Jurriaanse tot het kamperen op Leuvenhorst.
Als je een brief of briefkaart stuurde naar de Belvédèreweg in Den Haag - waar mevrouw Jurriaanse woonde - dan werd meestal de aanvraag gehonoreerd. Het was de meest gebruikelijk procedure om te mogen kamperen op Leuvenhorst.
Voor zover ze weet begon haar familie met kampeerde op ‘ de Hulshorst ‘ zoals ze het zelf altijd noemde al kort na de oorlog en dit meestal met verschillend gezinnen. Haar vader en moeder gingen pas in de loop van de jaren 50 op ‘ de Hulshorst ‘ kamperen.
Hun favoriete kampplek was de Heetjesheg die was weer onderverdeeld in west en oost, daar werd dan tussen gewisseld. West was op de hoogte van het voormalige ANWB landgoed kamp, meer naar de Hierderweg toe. Oost lag langs de holleweg die naar Monchybrug liep, maar die ‘ greppel ‘ is inmiddels omgebouwd tot de nieuwe beekloop.
Elly de Jongh stond zoals gezegd bijna altijd met haar familie in de omgeving van de Heetjesheg, maar ze hebben ook enkele keren op het Biologenkamp gestaan en één keer in het Gelle Gat óók vlak bij de beek natuurlijk, want die bleef toch trekken.
Maar de beek rond de Monchybrug was echt hun domein tijdens de vakanties. Ze voelde zich dan ook dé eigenaar van het bos, het was gewoon hun bos!
De dagen op Leuvenhorst werden gevuld met spelen langs de beek en in het bos, in de beek dammen bouwen, badderen, wassen in de beek. Ook afwassen, met een beetje zand als schuurmiddel en dan afspoelen met water, Ijskoud water was dat. Nog kouder dan het water uit de pomp, want drinkwater gingen ze halen bij de pomp op het open zand bij de grote steen.
Elly had een lekkere kruimeltaart meegebracht en onder het genot van een kopje koffie aan de keukentafel van de Houtsnip met uitzicht op de bostuin.
En terwijl er boven ons hoofd een onstuimige herfstbui losbarstte.
Gingen de keurrijke belevenissen van het kamperen op ‘ de Hulshorst ‘ naadloos over in meer filosofische bespiegelingen.
Waarom bijvoorbeeld de meeste kampeerders zich nooit met ander kampeerders bemoeide?!
Elly kon zich niet herinneren dat ze ooit met kinderen van andere kampeerders had gespeeld. Meestal was dat ook overbodig want er waren genoeg zusjes, broertjes neefjes en nichtjes in de buurt.
Ze kon zich maar één tent herinneren die langs de holleweg naar de beek stond en net nog door de bomen schemerde, daar zaten dan ‘ andere ‘ mensen die ze nooit zagen.
Kampeerders van de Leuvenhorst waren over het algemeen erg op hun vrijheid gesteld, vriendelijk als je elkaar een keer tegenkwam. Maar verder geen sociale verplichtingen, zoals visite of bij elkaar op de koffie gaan. Natuurlijk was het kampeer beleid van Jurriaanse daar ook debet aan. Je mocht vanaf je kampeerplek de tenten van andere kampeerders niet zien. Daarom mochten er ook nooit meer dan 80 families * op het gehele terein van Leuvenhorst kamperen.
Na de koffie met gebak, kregen we van Govert een uitgebreide rondleiding door de Houtsnip, waar werkelijk geen kamer werd overgeslagen. Met uitzondering van de zolder want die was volgens Govert niet intressant.
Omdat in de Houtsnip veel kunst hangt of staat is bij elk schilderij, litho of meubelstuk wel een verhaal of anekdote te vertellen. Je loopt willekeurig een slaapkamer in en daar hangt weer een fascineren stukje erfgoed. Wel jammer dat in de kelder van de werkplaats van de grootvader van Govert niet veel meer terug te vinden is dan wat oud handgereedschap. Alle machines zijn verdwenen, één van de draaibanken is naar Engeland overgebracht waar de zus van Govert woont.
Elly had óók nog een usb stick meegebracht met oude familie foto’s van hun vakanties rond de beek. Met de laptop op tafel hebben we die bekeken. Waarbij elke foto weer een andere herrinering oproept bij Elly, Govert en mij. Over varkens in de tent of de afvalputten die gegraven werden want niet alleen je behoefte verdwenen in de bodem van Leuvenhorst. Later kwam er een afval opslag langs de Oud Ermeloseweg net voor de brug over de beek. Daar kon je dan je vuilniszakken in deponeren.
Gelukkig was na de fotosessie het weer inmiddels genoeg opgeklaard om tóch nog even het bos in te gaan dat zich nog maar zeer schuchter in herfstkeuren tooide.
Nadat we afscheid van Govert hadden genomen en zorgvuldig het hek achter het wildrooster hadden gesloten, want de hongerige varkensbeesten laten zich daardoor ook niet tegenhouden.
Fietste we via de Hierderweg naar de kampeerplek waar Elly de meeste vakanties heeft doorgebracht, de Heetjesheg en natuurlijk voor een bezoek aan de de Jongh herinnerings bank op de zuid oever van de beek, waar eens de de Monchy brug lag.
Elly had eens opgepikt dat het in Engeland de gewoonte was om zo’n bank te plaatsen op een bijzondere plek ter nagedachtenis aan iemand of een gebeurtenis.
Het leek haar een mooi idee om met haar familie een bank te plaatsen ter nagedachtenis aan hun vader, Arie de Jongh die in 1991 is overleden. Na overleg met Natuurmonumenten werd de bank op 22 augustus 2004 geplaatst, de moeder van Elly was daar ook nog bij.
En nu staat de bank inmiddels al weer jaren op deze iconische plek waar Elly en haar familie zoveel mooie herinneringen aan heeft. Altijd wordt er bij een bezoek aan het bos even langs de bank gelopen of gefietst, want zoals haar broer Jan de Jongh een keer schreef: “ Een bezoek aan ‘ ons ‘ bankje zal dan niet ontbreken “.
Op het messing bordje van de bank staat de volgende tekst geschreven: “ ter herinnering aan Arie de Jongh in ons geliefde bos Fam de Jongh ”.
Op de terugweg naar Nunspeet terwijl we op de helling van het viaduct fietsen zien we in de laagte net voor het Schotkamp een uit te kluiten gewassen keiler voor ons uit door het bos stuiven. Voor hem is de beek. Zonder ook maar een beetje af te remmen stormt hij door het toch vrij diepe water, waterdruppels spatten alle kanten op. En verdwijnt vervolgens in de dichte begroeiing. Een bijzonder moment dat je net nog even meeneemt.
Een knipoog van de natuur en Leuvenhorst ter uitgeleide.
* Als het ‘ vol was ‘ dan kon je nog uitwijken naar " Onder de Bos ". Iets dat mijn eigen vader en oom ondervonden toen ze een keer op de bonnefooi naar een kampeerplek vroegen op de Leuvenhorst. Maar beheerder Kuiper was daarin onverbiddelijk, vol was vol, daar viel geen mouw aan te passen! want ’ meneer’s ’ ( daarmee doelde hij op Jurriaanse ) wil, was wet!
v,l,n,r Jaap van Rossum en Govert Jurriaanse in de hal van de Houtsnip
Aan oud kampeerde Jaap van Rossum stuurde me het volgende verslag over zijn kampeer ervaringen op Leuvenhorst.
In de zomer van 1953 gingen wij voor het eerst kamperen op Leuvenhorst. Ik was zelf toen één jaar en vier maanden oud, dus aan die allereerste jaren heb ik uiteraard niet veel herinneringen. Wij kampeerden elk jaar met ons gezin ( mijn ouders Piet* en Stien* en mijn drie jaar oudere broer Hans* ) samen met het gezin ( drie en later vier kinderen ) van een oom* en tante*. Die tante was de zuster van mijn moeder.
Hoe wij ervan op de hoogte kwamen dat je op Leuvenhorst een kampeervakantie kon doorbrengen weet ik ongeveer, maar niet precies. Zowel een collega van mijn vader* ( Piet Langereis* ) als een kennis ( Jan Meijer* ) van mijn oom kampeerden al op Leuvenhorst. Eerder hadden mijn ouders al gekampeerd op Texel en in Drie ( bij Speuld ) en vonden ze, na hierover getipt te zijn, het blijkbaar een goed idee het ook maar eens op Leuvenhorst te proberen.
Dat dit een succes was blijkt wel uit het feit dat wij van 1953 tot 1979 daar vrijwel elk jaar de vakanties met de tent hebben doorgebracht.
De jaren vijftig waren de jaren van de wederopbouw, dat wil zeggen hard werken en weinig verdienen, al hadden wij als kinderen daar toen weinig weet van. De zomervakanties moesten dus betaalbaar zijn. En dat kon bij uitstek op Leuvenhorst. Tenten en kampeerspullen maakten mijn ouders zelf. Mijn moeder kon dat goed, want zij was van beroep naaister.
De eerste kampeeruitrusting was nog heel eenvoudig, maar ieder jaar werd deze uitgebreid, zodat het kamperen steeds comfortabeler werd. Ook kwam er, toen wij kinderen groter werden, een eigen tentje voor mijn broer en ik bij: een in de dump gekocht pub-tentje, waar mijn moeder zelf met naald en draad zijwandjes en een waterdicht grondzeil aan heeft bevestigd. Later kwam daar zelfs nog een voordak bij.
In de eerste jaren werd er geslapen op jute (gonje) zakken gevuld met stro (stro was te verkrijgen bij een van de boerderijen die toen nog bij de houtvesterij bij het huis van boswachter Olthuis* stonden; ik herinner mij in dit verband namen als bijenstal en ossenstal). Dit stro werd na afloop van vier weken kampeerplezier niet teruggebracht, maar verbrand (!). Koken deden we op primussen en op een oliestel, er werd gegeten op een oude hutkoffer en er waren nauwelijks stoelen. De verlichting kwam van een heel assortiment olielampen ( een schipperslamp, die ik nog steeds heb, en diverse stormlantaarns ). Later kwam er steeds meer geriefelijkheid: luchtbedden, slaapzakken, een heus gasstel op butagas, tafel, kastjes ( zelf gemaakt van oude theekisten ), stoelen, een radiootje (wat eigenlijk niet was toegestaan) enz. Er kwam een voortent waardoor er extra ruimte beschikbaar kwam. Nadat de steeds verder uitgebreide zelfgemaakte tent in 1962 in elkaar gezakt was ( een hevige zuidwesterstorm, windkracht 9-10, deed de achterstok van de tent breken ), kwamen wij in 1963 in het bezit van een moderne, uiterst comfortabele bungalowtent, gekocht bij Sporthuis Centrum, die toen nog niet in bungalows deed. De loongolven uit het begin van de jaren zestig gingen bepaald niet aan ons voorbij. Maar Leuvenhorst bleef onze favoriete vakantiebestemming.
De hoeveelheid te verhuizen spullen werd door dit alles elk jaar wel steeds groter, maar dankzij het DKW-busje met tweetaktmotor van Ome Jan Meijer werden vrijwel elk jaar alle kampeerspullen van mijn oom en tante en die van ons, vaak ’s morgens al in alle vroegte, van Amsterdam, waar wij woonden, naar Hulshorst vervoerd. In het begin konden er nog wel een paar fietsen mee, maar later moesten die noodgedwongen met de trein opgestuurd worden. Dat kon toen nog: fiets op het Amstelstation op de trein zetten en een paar dagen later op station Hulshorst weer ophalen. Zelf hadden wij overigens maar één fiets en die werd alleen in Leuvenhorst gebruikt. Daar werden boodschappen mee gedaan, zowel bij de boodschappenauto’s van een groenteboer en een melkboer ( en nog een bakker? ), die ’s avonds rond zeven uur hun opwachting maakten voor de deur van boswachter Kuiper aan de Oude Ermeloseweg 25 ( een initiatief van de fam. Jurriaanse? ). Of die boodschappenwagens er ook al in de tijd van Olthuis waren, weet ik niet meer. Andere boodschappen moesten worden gedaan in Nunspeet, Harderwijk, Hulshorst en Hierden. Naarmate de kampeerders steeds meer over een auto gingen beschikken, bezochten zij voor alle boodschappen de winkels in de omgeving, zodat de melk- en de groenteboer het op een gegeven moment niet meer de moeite waard vonden om ’s avonds koers te zetten naar de Oude Ermeloseweg. Als je als kampeerder dan toch geen auto had, zoals wij, moest alles op de fiets, naar o.a. de groenteboer op de Hoge Varenweg, het kruidenierswinkeltje van Stientje, de slager en de bakker ( Hop ), alle gevestigd aan de Zuiderzeestraatweg in Hierden. Of met de trein naar Nunspeet of Harderwijk.
Water was de enige voorziening die ( tegen betaling? ) beschikbaar werd gesteld door de eigenaren van Leuvenhorst ( fam. Jurriaanse ). Dat water moest met behulp van een zwengelpomp uit de grond worden opgepompt. Door een cementen gootje liep het overtollige water weg. Op één plek was in ieder geval een paar jaar geleden zo’n gootje nog aanwezig ( niet verder vertellen, anders verdwijnt dit stukje herinnering ook nog onder slopershamer ). Uit mijn hoofd waren er bij de Eerste Pomp minstens twee pompen, bij de Tweede Pomp vier pompen, bij de Derde Pomp één en bij de Vierde Pomp ook één. Mijn vader en mijn oom hadden uit de dump grote waterzakken opgediept, waaraan wij onderaan een kraantje hadden gemonteerd. Mijn oom, die loodgieter was, was altijd heel handig in die dingen. Een volle waterzak opgehangen aan een stevige boomtak leverde daardoor echt stromend water bij de tent.
Om afval kwijt te kunnen moest er in de buurt van de tent een afvalkuil gegraven worden. Je zou er van op kijken wat er vandaag de dag nog allemaal in de grond zit. Voer voor toekomstige archeologen! Als we ons kamp opzetten konden we vaak precies zien waar het vorige jaar de afvalkuil was: daar tierden nl. de aardappelplanten welig. Pas veel later waren afvalkuilen ( terecht ) niet meer toegestaan en werden vuilniszakken verplicht. Voor het doen van de grote en de kleine boodschap moest je zelf zorgen voor een latrinetentje. Ik denk wel dat de wijze waarop op Leuvenhorst werd gekampeerd enigszins op gespannen voet stond met de officiële kampeerwetgeving van die tijd. Maar ja, dat was nou juist een van de leuke dingen van het kamperen op Leuvenhorst!
Mijn ouders en vooral mijn vader vonden het kamperen op Leuvenhorst zo fijn, omdat je daar zo vrij was. Tenten van buren stonden doorgaans honderden meters verderop, zodat je van hen weinig merkte en de buren op hun beurt geen last van jou hadden. Dat was toen al behoorlijk uniek in Nederland, want op doorsnee campings stonden de scheerlijnen van de tenten van de buren bij wijze van spreken zo’n beetje in jouw voortent (ik hoor het mijn vader nog zo omschrijven ). Er was in mijn herinnering over het algemeen dan ook weinig contact met de andere kampeerders. Uitzonderingen waren natuurlijk bekenden van ons als Jan en Nel* Meijer die elk jaar gedurende drie maanden bij Pomp Drie stonden. En natuurlijk Piet Langereis en zijn gezin uit Haarlem die bij de Ringberg stonden ( ik kan de plek nog zo aanwijzen ) en zijn broer Jan Langereis, die doorgaans aan de rand van de zandverstuiving stond ( die bosrand is er niet meer vanwege de kapdrift van Natuurmonumenten ).
De destijds vrij droge bosgrond was ideaal om daar tenten op te zetten en onder de bomen stonden de tenten ook nog enigszins beschut.
Een van de voorrechten die wij als kampeerders op Leuvenhorst genoten was dat wij overal mochten lopen en ons niets hoefden aan te trekken van de bordjes Verboden Toegang.
De dennenlucht was en is nog steeds een attractie op zich. Ik bezoek Leuvenhorst nog steeds met enige regelmaat ( jammer dat de trein allang niet meer in Hulshorst stopt ) om te genieten van de natuur en om herinneringen op te halen. Helaas draagt het huidige beheer ( bospercelen kappen, beek dempen, berkenhaag op de zandverstuiving slopen ) niet altijd heel erg bij aan de beleving van mijn gevoelens van nostalgie. Het zij zo.
De beheerders met wie we te maken hebben gehad waren Olthuis, Kuiper en van den Hoorn.
De heer Olthuis woonde in een huisje met losse bijkeuken vlak langs het spoor. Zijn huisje stond aan een soort houtvesterij met daaromheen nog allerlei andere stallen en boerderijen, ik kan mij dat nog maar vaag herinneren. In die bijkeuken kon je de post ophalen. Soms mochten we, bijvoorbeeld bij het afrekenen, in zijn woonhuis komen. Daar stond zo’n prachtig zwart bakelieten radiotoestelletje ( Philips ). De heer Olthuis woonde daar met zijn dochter Annetje ( die destijds in onze ogen ook al aardig op leeftijd was ). Hij deed overdag zijn ronde op de fiets, met klompen aan. Dat vonden wij als stadskinderen natuurlijk heel bijzonder.
Toen de A28 werd aangelegd en de hele houtvesterij met omliggende gebouwen onder het asfalt verdween, kwam zijn huisje nogal geïsoleerd te staan tussen het spoor en de snelweg. Na zijn vertrek is het huisje meteen gesloopt. Later is daar een verbinding gegraven tussen de Hierdense Beek en het Zilverbeekje.
Klaas Kuiper was de opvolger van de heer Olthuis. Hij woonde in een toen splinternieuw huis, dat was gebouwd ter vervanging van een van de eerder genoemde boerderijen die moesten sneuvelen vanwege de aanleg van de A28. Hij deed zijn ronde niet op de fiets, maar op de brommer ( als ik mij goed herinner een groene Batavus MK2 of MK4 ). Kuiper was net als zijn voorganger Olthuis een uiterst sympathieke man, waar wij altijd goede herinneringen aan hebben overgehouden. Maar hij was wel streng: toen we eens opperden om de kampeerspullen met de auto direct naar de kampeerplek te brengen, sprak hij de legendarische woorden: “Dat zou ik niet doen, pak de kar!”. Je werd namelijk geacht je spullen met een door Leuvenhorst ter beschikking gestelde handkar van een parkeerplaats langs de Hierderweg met menskracht naar de aangewezen parkeerplek te brengen. Dat was op de vaak zanderige bosweggetjes best wel een zware klus. Dit lukte gezien de grote hoeveelheid vracht ook lang niet in één slag. Ik herinner mij dat hier ook wel eens de hand mee werd gelicht. Medekampeerder Jan Meijer, die meestal onze spullen overbracht van Amsterdam naar Leuvenhorst, was goeie maatjes met Olthuis en Kuiper en kon wel een potje breken. Hij bracht met zijn busje ons menigmaal rechtstreeks naar de goeie plek; niks geen handkar.
Van den Hoorn. Hij woonde in het andere nieuwe huis, Oude Ermeloseweg 19 op de hoek van de Hierderweg. De laatste jaren tijdens onze kampeerperiode op Leuvenhorst en de Schotkamp werden de honneurs door hem waargenomen.
Van 1953 t/m 1955 kampeerden wij bij de Eerste Pomp, vanaf 1956 op verscheidene plekken bij de Tweede Pomp. Alleen de laatste twee jaar, 1978 en 1979, stonden wij op de Schotkamp ( aan de andere kant van de beek bij de oprit van het viaduct over de A28 ). Nog later, in de jaren tachtig, huurden mijn broer en ik nog verscheidene malen een huisje in de Dennenhoek, een bungalowpark aan de Parallelweg in Hierden, en bezochten we van daaruit regelmatig de bossen en de zandverstuiving van Leuvenhorst.
Bij de Eerste Pomp leerde ik lopen, bij de Tweede Pomp leerde ik fietsen. Verder brachten we onze tijd door met kuilen graven, spelletjes doen, wandelingen resp. zwerftochten maken door het bos en langs de beek, lopen door de beek, schommelen, badmintonnen, cantharellen zoeken ( voor zover die niet al door Jan en Nel Meijer waren gevonden, want die wisten altijd de goeie plekken ), vliegeren, zwemmen in het Veluwemeer aan een illegaal strandje bij Hierden, uitjes naar Nunspeet, Harderwijk en andere plaatsen, lezen, sterren kijken enz.
Mijn ouders waren ook vaak bezig met knutselen aan de tenten en andere kampeerspullen en plannen maken voor verbeteringen voor het volgend jaar. Mijn moeder was iedere dag ook druk met eten koken, de was doen ( op de hand in emmers en teilen! ) en de kinderen verzorgen. Mijn vader was een verwoed amateursmalfilmer en fotograaf, zodat er heel wat dierbare herinneringen zijn vastgelegd. Een selectie van deze stilstaande en bewegende beelden is al eens op de facebookpagina Leuvenhorst en Hulshorsterzand geplaatst.
Je moest je op Leuvenhorst zelf zien te vermaken, het landgoed was immers ( gelukkig ) geen pretpark. Regelmatig kwamen er ook familieleden, buren en andere kennissen voor één of meer dagen op bezoek. De meesten vonden het er prachtig, maar een enkeling vond het doodeng in het stille bos.
Jaap van Rossum, 9 maart 2019
* overleden
Het geheim van de steen van Hoeve Beekhuizen.
Ruim een jaar geleden liep ik avonds op een van mijn dwaaltochten in de buurt van Hoeve Beekhuizen bij het Beekhuizerzand.
De omgeving van Hoeve Beekhuizen heeft op mij altijd een grote aantrekkingskracht en niet alleen omdat de omgeving daar gewoon mooi en afwisselend is. Zoals de overblijfselen van de oude hoeve, de lichte open plekken van de oude kampjes land, omzoomd door dichte houtwallen. En de lanen met de vele monumentale loofbomen.
Nee, voor mij zit een groot deel van de magie vooral in het feit dat het gebied al zolang bewoond is geweest door mensen. Waarschijnlijk werd er al landbouw op het Beekhuizerzand bedreven vanaf de middeleeuwen. Dus dan luister je niet alleen naar de roep van de uilen in de hoge beuken. Maar ook naar de verre stemmen en echo’s uit het verleden.
De schemer begon al te vallen en voor eind september was de temperatuur met 25 graden uitzonderlijk zomers. Ik was op de terugweg naar mijn tijdelijke pleisterplaats toen me langs de rechterkant van het zandpad op een paar meter in het bos een grote platte steen opviel. Zo’n grof granieten steen, verweerd door mos en alg zie je wel vaker in het bos liggen. Maar met deze steen was iets bijzonders aan de hand want er stond iets op geschreven! Iets dat door de lage zonnestand nu juist heel erg opviel.
Dichterbij gekomen zag ik dat er duidelijke en soms minder duidelijke letters en cijfers in de steen gebeiteld waren, maar wat ze nu precies betekende kon ik niet ontcijferen, het leek wel Russisch!
Elke minuut dat ik daar onder de bomen naar de steen stond te turen werd het donkerder en voor de zekerheid nam ik een foto om er thuis eens goed voor te gaan zitten. Misschien kon ik dan in alle rust de tekst decoderen.
Maar ja, van verder bestuderen van de tekst op de steen kwam helemaal niets terecht, zo gaat dat dat vaak. Totdat ik 4 maanden geleden een korte e-mail kreeg.
Hij was geschreven door een zekere Erik J. Eijsbertse uit Den Haag en hij vroeg me of ik wist waar het boswerkershuisje stond waar zijn grootvader van 1946 t/m 1975 had gekampeerd. Het was een huisje waar in die periode twee gezinnen woonde.
Zelf had hij daartoe al een paar vruchteloze pogingen ondernomen maar hij kon het niet meer terugvinden, want alles was na vele jaren zo veranderd in het bos. Wel wist hij dat het huisje gelegen in een grote tuin aan de Poolseweg moest liggen.
Nou vond ik dat een intrigerende vraag, maar ik wist ook niet zo goed wat ik er mee aan moest. Natuurlijk dacht ik aan De Zandmolen bij de waterval, want gelegen aan de Poosleweg. Maar daar werd nooit gekampeerd, wat dat hoorde immers niet bij Leuvenhorst. En daarbij, het opvallend witte huisje is bepaald niet moeilijk te vinden.
Ik dacht ook nog aan “ Pas Op “ bij de Stakenberg, daar werd wél gekampeerd tot 78. Maar dat kon ook niet de juiste lokatie zijn want dat ligt aan de Elspeterweg ( Schapendrift ).
Als derde - en naar mijn idee de meest onwaarschijnlijke optie - noemde ik nog Hoeve Beekhuizen maar die lag op meer dan 1 kilometer afstand van de Poolseweg. Toch gaf ik Erik voor de volledigheid de ligging en een uitgebreide beschrijving van het huisje.
Maar het bleek dat ik in mijn veronderstelling over Hoeve Beekhuizen helemaal fout zat. Want nu Erik eenmaal de juiste locatie van Hoeve Beekhuizen had kunnen vinden op de kaart, werd hem duidelijk dat dát de plek moest zijn die hij al zolang zocht.
Hij stuurde me met zijn antwoord tevens een paar foto’s van de kampplek en een situatieschets rond Hoeve Beekhuizen van de jaren 50 tot 70. De grootouders van Erik waren vanaf 1946 de meeste jaren in de zomer of nazomer op Beekhuizen. Maar ook Erik is er vaak met het gezin van zijn vader Adriaan Eijbertsen op Beekhuizen geweest. Zowel zijn grootvader als zijn vader kwamen uit Den Haag.
Verder schreef Erik dat er bij de plek waar eens het zomerhuisje van zijn grootvader stond langs het pad een steen moest liggen met de inscriptie TINADJADISILY 1948, de afkortingen van zijn grootvader, grootmoeder en hun kinderen.
Ha! maar die steen met inscriptie kende ik! Dat moest wel de mysterieuze steen zijn die ik langs het zandpad had zien liggen op die mooie nazomeravond in september. Snel zocht ik de foto van de steen erbij die ik een goed jaar daarvoor had gefotografeerd. En ja, nu ik wist wat er moest staan kon ik de tekst ‘ lezen ’. Het was dus geen Russisch, maar een Nederlandse puzzel bestaand uit afkortingen. De door Erik beschreven steen bevestigde onomstotelijk het kampeer verhaal van Erik en zijn familie. En de locatie van het kampeerhuisje van zijn grootvader bij Hoeve Beekhuizen.
Op zijn situatie schets staan ook nog de twee afgeworpen brandstoftanks van een jachtvliegtuig uit de tweede wereldoorlog aangegeven. Deze tanks stonden tot in de jaren 80 prominent voor de hoeve recht overeind langs het fietspad. Dat weet ikzelf nog heel goed.
Erik vertelde me nog dat hij vooral in de jaren 50 en 60, weken lang had verbleven bij Beekhuizen. In de jaren 70 was dat moeilijker geworden aangezien hij scheepswerktuigkundige was. Het was voor hem een prachtige tijd, met zoveel mooie herinneringen.
Later dit jaar heeft Erik samen met zijn zoon de steen van Hoeve Beekhuizen meegenomen en hij ligt nu bij zijn zoon in de tuin als aandenken. Iets dat ik zelf eigelijk wel spijtig vind.
Want die bemoste en pokdalige steen langs dat stoffige zandpad in de stille eenzaamheid, had een verhaal te vertellen aan zijn voorbijgangers.
Als je wist te luisteren…
Voor de zekerheid heb ik ook nog even navraag gedaan bij Govert Jurriaanse maar voor hem was het verblijf van kampeerders bij Hoeve Beekhuizen een totaal nieuw en onbekend verhaal.