In 2009 werd het boek van Ruud de Koning gepresenteerd "Brieven van mijn vader Henk de Koning uit Duitsland en Tsjechië 1942 – 1945” over de periode dat zijn vader tijdens de tweede wereldoorlog dwangarbeider was.
Via mijn oom; Gerrit Ribot, is Ruud met mij in contact gekomen omdat de naam van mijn vader Henk Ribot in een van de brieven naar huis werd genoemd.
Nadien heb ik Ruud bescheidde geholpen met het verzamelen van verhalen over de werkkampen in de tweede wereldoorlog.
Mijn vader - Hendrik of Henk Ribot - heeft zolang ik hem kon verhalen verteld over zijn tijd als dwangarbeider tijdens de tweede wereldoorlog in Berlijn en Raspenau. Hij moest voor de firma Bosch brandstofpompen testen op een geavanceerde proefbank. Deze pompen werden ingebouwd in vliegtuigmotoren. Zo'n beetje de hele luchtvloot van de Luftwaffen maakte gebruik van Bosch pompen. De fabricage was vanzelfsprekend van vitaal belang voor de Duitse oorlogsmachine.
Vaak kwamen bij de teruggekeerde dwangarbeiders véél later de koffers van zolder - meestal na hun dood - eenmaal geopend waren daar dan onbekende foto's, de brieven, de aanzicht kaarten. Dit tot totale verrassing en stomme verbazing van de nabestaande.
Bij mijn vader ging die 'koffer' direct bij zijn thuiskomst in de zomer van 1945 open. Om nooit meer dicht te gaan.
Geen brieven, mijn vader schreef niet zoveel. Wel veel verhalen en ontelbare anecdotes. Bloedstollende en hilarische gebeurtenissen. Belevenissen waar hij uren over kon praten, verhalen die je nooit zou kunnen verzinnen. Vaak zo absurd en bizar en daarom beangstigend authentiek. Bij het vertellen verborg mijn vader niets en hield niets achter. Allen puur realisme van de waanzin en het leven van dag tot dag. Leven om vooral te overleven.
Voor hem was het een manier om de spanningen van zich af te zetten. Praten, praten en nog eens praten tot diep in de nacht. Voor hem en zijn lotgenoten stonden geen sociaal werkers of psychologen klaar. Ze moesten zich weer aanpassen aan de "normale" maatschappij die na de 1945 werd opgebouwd. En moesten het voor de rest zelf maar uitzoeken, net als bijna iedereen na de oorlog.
Zijn broer Gerrit Ribot heeft vanaf zijn thuiskomst in 1945 als goed luisteraar en vriend bijna alles op zijn mentale hardeschijf vastgelegd. Hij heeft later vele anecdotes en detailrijke vertellingen.opgeschreven. Ik heb altijd met aandacht naar de verhalen van mijn vader geluisterd. Dat was geen opgave, want mijn vader kon onderhoudend en met oog voor details vertellen. Altijd waren er die verhalen uit Duitsland. Waar hij ook was, op vakantie, tijdens een verjaadag of zomaar als het te praat kwam.
In het geval van mijn vader en zijn lotgenoten ging het om een groep jonge mannen uit Leiden en omstreken. Die meestal niet verder waren geweest zijn dan een korte kampeer vakantie in Zeist. Ze werden letterlijk in het diepe gegooid.
In de smerige poel van een totale oorlog. Verdrinken in de zinderende wereldstad Berlijn. Verloren ze zich in hun gevangenschap die weer allerlei mogelijkheden bood tot vrijheid. Waarbij alle vaste waarden uit hun bestaan werden weggespoeld. Door het geen ze zagen, deden en meemaakte.
Indrukken die de meeste voor de rest van hun leven hebben meegedragen. En hun leven ook blijvend bepaalde.
Er is relatief weinig bekend over de Nederlandse dwangarbeiders die te werk werden gesteld in o.a. Duitsland en Tsjechië. Misschien omdat ze de verdenking hadden van collaboratie met de Duitsers. Onderduiken - wat de broer van mijn vader Jan wel heeft gedaan - was bij de eerste lichting van de Arbeits insatz zo goed als onmogelijk. Men was op dat moment te naïef om te beseffen wat er precies aan de hand was. Later werd er wel het één en ander georganiseerd door de illegaliteit. Want als de Nazi's je eenmaal in het systeem hadden zitten was ontsnappen niet zo eenvoudig meer.
Er is in ieder geval nooit veel aandacht voor geweest voor het lot van de dwangarbeiders.
En dat is eigelijk vreemd. Want hoewel de Nederlandse bevolking het nodige te stellen heeft gehad met de bezetter en dan vooral West-Nederland tijdens de hongerwinter. Hebben de dwangarbeiders de totale oorlog die Hitler zijn volk beloofde, letterlijk aan de lijve ondervonden. Bombardementen, honger, onderdrukking, ontberingen. Ze waren wel degelijk óók oorlog slachtoffers. Misschien wel de vergeten oorlogslachtoffers!
Maar toch blijft merkwaardig dat de meeste verhalen van deze mensen nooit het grote publiek hebben bereikt.Terwijl sommige verhalen tamelijk spectaculair genoemd mogen worden. Wie zou kunnen bedenken dat tijdens de tweede wereldoorlog Nederlandse voetbal uitgelaten en feestvierende voetbalfans hebben rondgelopen in de straten van Berlijn. Pro Nederlandse leuzen scanderend en vaderlandse liederen zingend. Totale chaos veroorzakend waarbij het verkeer volledig ontregeld raakte. Trams werden letterlijk overgenomen door de suporters. Er werd totaal niet ingegrepen. De SD en de Berlijnse politie stonden erbij en keken er naar. Hoe bizar kan iets zijn?
Onderstaand een verslag van Ruud de Koning over mijn vader. Hierin zijn al enkele verhalen van mijn vader opgenomen.
trouw maar nooit, trouw maar nooit,
liefde is allemaal schijn
je kan maar beter een hele nacht
laveloos dronken zijn.
Henk Ribot, Kleinmachnow/Raspenau 1942-1945
Verslag Henk Ribot
In de brieven van mijn vader wordt de naam Henk Ribot éénmaal genoemd (abusievelijk geschreven als Bibot). Ik heb de broer van Henk Ribot gevonden, zijn naam is Gerrit Ribot, hij woont in Leiden.
Henk Ribot is overleden maar Gerrit weet nog veel over hem te vertellen. Ik heb hem verschillende malen gesproken, de eerste keer op 29 januari 2008, zijn zuster Sjaan (Adriana) Ribot was daar steeds bij aanwezig. Later heb ik hem nog enkele malen telefonisch met hem contact gehad.
Mijn broer heet Henk Ribot, volledige naam Hendrik, hij is geboren op 22 maart 1920 te Leiden en overleden op 27 april 1994. Zijn beroep was smid, hij werkte destijds bij de Hollandsche Constructie Werkplaats (HCW) te Leiden.
Vermoedelijk is hij in mei/juni 1942 vertrokken voor arbeidsdienst in Duitsland nadat hij een oproep had gekregen van het arbeidsbureau. Ze vertrokken met een flinke groep anderen per trein vanuit Leiden. De meeste van hen waren metaalarbeiders uit Leiden en omgeving. Ze werkten o.a. bij bedrijven als de Grofsmederij (Koninklijke Grofsmederij), de HCW en de NEM (Nederlandse Electro Las Maatschappij).
Henk werd tewerkgesteld in Kleinmachnow en werkte voor de Dreilinden Boschfabriek. Zijn werk bestond uit het testen van brandstofpompen voor vliegtuigmotoren op een proefbank. In dezelfde fabriekshal werden op een reeks schaafbanken blokken aluminium bewerkt, deze schaafbanken werden met perslucht aangedreven. De fabriek was naar de toenmalige maatstaven uiterst modern ingericht en beschikte over de beste gereedschappen. De gebruikte schuifmaten bijvoorbeeld werden elke week opnieuw geijkt.
In de spaarzame brieven die mijn broer heeft geschreven meldt hij dat het goed met hem gaat en dat het eten redelijk goed is. Volgens mij schreef hij dat om het thuisfront niet te verontrusten. In sommige brieven waren met rode inkt delen onleesbaar gemaakt door de censuur.
Mijn broer werd aangesteld als kamerführer. Hij was verantwoordelijk voor netheid en
hygiëne van zijn kamer waar tien of twaalf mensen, meest Leidenaars, in woonden. Hij vertegenwoordigde de kamer bij de Lagerführer maar daarvan kan ik mij de naam niet meer herinneren.
Henk was een grappenmaker, dat zie je ook op de foto’s (bedoeld worden de foto’s uit het album van Mevrouw van Eijk, opm. RdeK hier boven deze pagina). Daardoor hadden ze veel lol onder elkaar. Daarnaast was hij, door zijn openhartigheid, ook een “vertrouwenspersoon” voor de andere jongens. Toen een van hen een keer in zak en as zat omdat zijn meisje in Nederland de verkering had uitgemaakt, zong hij, mallotig verkleed, het volgende liedje:
trouw maar nooit, trouw maar nooit, liefde is allemaal schijn
je kan maar beter een hele nacht laveloos dronken zijn.
Ze zongen vaker gezamenlijk liederen bijvoorbeeld tijdens het douchen. Ook hebben ze wel eens tijdens een protestantse kerkdienst kerstliederen gezongen.
Mijn broer ging naar diensten van een Evangelische kerk in Berlijn, een zogenaamde Bekenntniskirche. Bij deze dominee, ik weet zijn naam niet, kwamen ze wekelijks(?) als een soort gespreksgroep bij elkaar waarbij ze over allerlei onderwerpen vrijuit konden spreken en discussiëren, ook over politiek. Deze dominee had enkele dochters die dan taart bakten. Hij noemde het een fantastisch gezin.
Henk was ook een regelaar. Hij zorgde er voor dat er tegen de kerst suikerbonnen e.d. gespaard werden zodat er tijdens de kerstdagen iets lekkers gemaakt kon worden. Hij heeft een keer een prachtige kerstversiering gemaakt waarvoor hij elektriciteit had afgetapt. Dat was illegaal en dus verboden. De hele barak kwam naar deze versiering kijken, ook de Lagerführer. Maar deze vond het zo mooi dat hij Henk er niet voor heeft gestraft.
Voor de Kriminalpolizei moest je oppassen. Eén van hen had bij controle van de kasten bij Henk een schaar gevonden van het Duitse merk Solingen. De schaar werd in beslag genomen en Henk werd beschuldigd van diefstal. Dat nam Henk niet en hij ging verhaal halen bij deze Duitser die bekend stond als gevaarlijk en altijd een aanleiding zocht om je te pakken of je in elkaar te slaan. Hij zei “Wat ben jij voor een hond dat je hier durft te komen?” en legde zijn pistool intimiderend voor zich op het bureau. Maar Henk had een goed verhaal. Hij zei dat hij de schaar van zijn moeder had gekregen. Die wilde alleen de allerbeste kwaliteit scharen en dat was het beroemde Duitse merk Solingen, scharen die in Nederland overal te koop waren. De Duitser smeet woedend de schaar naar Henk maar accepteerde toch de verklaring van mijn broer.
Eén keer is Henk met verlof geweest naar Nederland. Ik kan mij alleen nog herinneren dat hij voor de jongens in het lager pakketten mee terug nam. Ik was toen 6 jaar oud maar die zak met pakketten was groter dan ik toen was. De zak moest op een fiets naar het station worden gebracht.
Regelmatig gingen ze uit naar Berlijn, naar de Potsdammerplatz, Unter den Linden, Tiergarten en natuurlijk naar de bioscoop. Jaren later had Henk het in Nederland nog steeds over naar de “Kino” gaan. Ook werd Sanssouci in Potsdam bezichtigd.
In een café in de buurt hadden ze een stamtafel die speciaal voor de groep Hollanders was gereserveerd.
Henk vertelde een keer een bloedstollend verhaal Er was een pakket voor hem aangekomen (wat zelden gebeurde). Een of twee kameraden gingen met hem mee om het op te halen bij het postkantoor in het centrum van Berlijn maar ze werden overvallen door een zwaar bombardement. Twee uur lang hebben ze in een kelder geschuild en ze hoopten maar dat het postkantoor niet getroffen zou worden. Toen het bombardement voorbij was bleek dat veel huizen platgegooid waren maar het postkantoor stond nog overeind. Ze konden het pakket onbeschadigd meenemen.
Vermoedelijk half juni 1944 werd mijn broer overgeplaatst naar de spinnerijfabriek van Anton Richter te Raspenau in Sudetenland. Hij reisde per trein naar Raspenau samen met twee Belgische meisjes. Er verbleven daar o.a. Belgen, Fransen en Tsjechen.
Raspenau is een klein dorp midden in de mooie natuur. Omdat ze ’s zondags vrij waren konden ze lange wandelingen maken. Contact met dorpelingen was belangrijk, op die manier kon er wat extra voedsel bij elkaar worden gescharreld. Ook boeren gaven vaak wat. Een gezin dat mijn broer daar heeft leren kennen is later, in 1946 of 1947 nog op bezoek geweest in Nederland.
Henk woonde daar niet in barakken maar in de hal van de fabriek. Er waren kamertjes afgescheiden door middel van twee meter hoge schotten. Als je in het bovenste bed van het stapelbed lag kon je over de schotten heen kijken. De vrouwen waren ondergebracht in een andere hal. Er waren Russische, Poolse en Bulgaarse meisjes bij van 16-17 jaar, veelal gekleed in lompen en soms zelfs zonder schoeisel.
Op een dag moest iedereen, Duitsers en dwangarbeiders, in een grote hal bij elkaar komen om een toespraak van Hitler over de radio aan te horen. Het ging over een geheim wapen waar de Duitsers over beschikten, de V1 en V2. Na die toespraak waren de Duitsers weer enthousiast en vol goede moed.
Later, toen het Russische front dichterbij kwam, moest mijn broer loopgraven en tankvallen graven. Iedereen moest meedoen, meisjes van 16, mannen van 60.
Toen de Russen het gebied hadden veroverd brak er voor mijn broer een onvoorspelbare en gevaarlijke tijd aan. Die Russen waren onbehouwen lieden die van achter de Oeral kwamen. Ze moesten hen duidelijk maken dat ze Nederlanders waren en geen Duitsers. Freek Klinkenberg had een talenknobbel en sprak wat Russisch. Door te verwijzen naar de schaakkamp tussen de Nederlander Euwe en de Rus Botwinnik konden de Russen overtuigd worden.
Foute Duitsers die zich hadden misdragen tegen dwangarbeiders in het algemeen of meisjes in het bijzonder, werden zonder pardon door de Russen geliquideerd. Soms moesten ze eerst spitsroeden lopen en hun eigen graf graven waarna standrechtelijke executie volgde. Maar vrouwen waren ook niet veilig voor de Russen. Toen een vriend van hem met zijn meisje in bed lag verscheen er een Rus die ook het meisje wilde. Zijn vriend vroeg hem om over een half uur terug te komen, dan mocht hij het meisje hebben. De vriend is toen onmiddellijk gevlucht met het meisje. Toen de Rus terugkwam en de vogels gevlogen waren doorzeefde hij uit woede het hele gebouw met kogels.
Mijn broer vond de situatie nu zo gevaarlijk dat ze met een groep van tien man gevlucht zijn naar de Amerikaanse zone. Bij de Amerikanen werden ze eerst ontsmet met een wit poeder, waarschijnlijk DDT, daarna ging het richting Nederland. Eerst in Amerikaanse leger- voertuigen, de chauffeurs daarvan waren veelal negers die ontzettend hard reden maar wel heel erg goed. Het laatste stuk ging per trein.
De tweede helft van juli 1945 kwam mijn broer weer thuis, de datum weet ik niet meer precies.
Na de oorlog kwamen de kamergenoten nog regelmatig bij elkaar. Sommige hielden nog jarenlang contact met elkaar. Ik kan mij van Raspenau nog twee namen herinneren, Flip Wassenaar die later met een Russische vrouw getrouwd is en Willem Schut, afkomstig uit Warmond.
Dit is het verhaal dat Gerrit Ribot mij vertelde over zijn broer Henk Ribot.
Opgetekend en bewerkt door R.F. de Koning, Bosstraat 38, 9401 PT Assen, Nederland januari 2008-maart 2009
Waarschijnlijk wordt bedoeld de Rus Aljechin (opm. RdeK).